vrijdag 30 maart 2018

ONDERZEEBOOT (PRINCIPE).


    ONTWORPEN OM ONDERWATER

                       TE VAREN. 

ONDERZEEBOOT.

Een onderzeeboot is een vaartuig dat door zijn speciale bouwwijze de mogelijkheid bezit zich onder het wateroppervlak te begeven en daar vrij te manoeuvreren tot zijn maximale duikdiepte.

Dwarsdoorsnede onderzeeboot.
1. Periscoop.
2. Golfbreker.
3. Loopdek met doorvloeide ruimte.
4. Vent.
5. Hoofdballasttank.
6. Drukhuid.
7. Periscoopbun.
8. Tanks voor brandstof.
9. Invloei-opening.
10. Invloei-opening afgesloten kingstonklep.


Onder maximale duikdiepte wordt verstaan de diepte tot waartoe de onderzeeboot kan duiken zonder dat gevaar bestaat dat een gedeelte van het schip door de druk van het omringende water wordt beschadigd. Bij de vaststelling van de duikdiepte worden diverse veiligheidsfactoren in aanmerking genomen.
In zijn grondvorm bestaat de onderzeeboot uit een langgerekte cilinder van hoogwaardig staal, de drukhuid. Deze huid wordt gesteund door spanten welke zowel binnen als buiten op de huid gelegen kunnen zijn.
Binnen de drukhuid zijn de woonverblijven, voortstuwings- en aanvalsapparatuur ondergebracht.
Toegang wordt verkregen door een aantal waterdichte luiken. Veelal is de boot door een aantal waterdichte schotten in compartimenten verdeeld. Buiten de drukhuid is aan weerszijden een aantal drijftanks, de hoofdballasttanks, aangebracht. Deze tanks zijn aan de onderzijde voorzien van niet-afsluitbare invloei-openingen, aan de bovenzijde van een klep, welke van binnen de drukhuid is te bedienen: de vent, afgeleid van ventileren.
Door de vent te openen zal de lucht uit de hoofdballasttanks kunnen ontsnappen. Het water stroomt door de invloeigaten toe en de boot verliest zijn positief drijfvermogen.
Veela zijn ter vergroting van de actieradius een of meer hoofdballasttanks in gericht als reserve barndstoftanks. Bij deze tanks is de invloei-opening aan de onderzijde afgesloten door een zogeheten kingstonklep.


Binnen de drukhuid heeft men de mogelijkheid het gewicht van de boot te variëren met behulp van de hulpballasttanks die gedeeltelijk gevuld kunnen worden met zeewater. Door de hoeveelheid water in deze tanks te regelen, kan men het gewicht de onderzeeboot gelijk maken aan het gewicht van de verplaatste hoeveelheid water (wet van Archimedes). De onderzeeboot zweeft dan in het water. men noemt dit proces van afregelen het trimmen van de boot.
Het trimmen omvat voorts het in de langsrichting van het schip op de juiste plaats brengen van het gewichtszwaartepunt ten opzichte van het aangrijpingspunt van de opwaartse kracht (drukkingspunt).
Hiertoe zijn aan beide uiteinden van het bootlichaam binnen de drukvaste huid een tank aangebracht, respectievelijk voor- en achtertrimtank genaamd. Door nu water te verdelen over de voor- en achtertrimtank kan de boot in balans gebracht worden gehouden.
Een onderzeeboot zal bij het gaan naar een grotere diepte meer ingedrukt worden, waardoor de opwaartse kracht afneemt. Teneinde op die grotere diepte een goede trim te hebben wordt water uit de midden-hulpballasttank naar buiten gepompt.



 (De eerste onderzeeboot van de Amerikaanse marine, ontworpen door John P. Holland in 1896.)


De conventionele onderzeeboot wordt voortbewogen door elektromotoren. Deze ontvangen bij bovenwatervaart of bij snuiveren hun stroom van een dieselmotor-generator combinatie.
Onder water wordt de stroom geleverd door een groot aantal batterijen. De diesel-generator kan ook gebruikt worden om de batterijen weer op te laden.
Moderne nucleaire onderzeeboten hebben een stoomturbine voortstuwing, waarbij een reactor zorgt voor de stoomvorming.


(Snuiver, antenne en periscoop steken net boven het wateroppervlak uit.)


Onder water varende wordt de onderzeeboot op gewenste diepte gehouden met de voor- en achter duikroeren. De voorduikroeren bevinden zich aan de golfbreker, ook wel vin of sail (de stroomlijn rond de masten en periscopen in neergezette stand) of aan weerszijden van de boeg. In het laatste geval zijn ze opklapbaar of intrekbaar. De achterduikroeren zijn niet inklapbaar en bevinden zich vlak voor of achter de schroef of schroeven. Behalve deze duikroeren heeft de onderzeeboot als elk ander schip een verticaal roer, voor richtingverandering in het horizontale vlak. 
Om boven water te komen gebruikt de onderzeeboot hogedruklucht. Nadat de hoofdtanks hiermee gedeeltelijk leeggeblazen zijn  en de boot met enig positief drijfvermogen aan de oppervlakte ligt, wordt volledig leeg gemaakt met een lagedrukcompressor: de lensblazer of de 'blower'.
Als meest belangrijke bronnen van informatie heeft de onderzeeboot de periscoop en de geruisdetectieapparatuur (hydrofoon). Het meest belangrijke wapen is de torpedo, die gelanceerd wordt vanuit de lanceerinrichtingen of buizen voorin het schip.



      (Een gedeeltelijk opengewerkte afbeelding van een moderne door kernenergie aangedreven                                                   onderzeeboot uitgerust met torpedo's en raketten.)

Momenteel hebben alle grotere typen onderzeeboten  installaties om de lucht aan boord te zuiveren.
Tevens zijn alle moderne onderzeeboten voorzien van een inrichting om uit een gezonken onderzeeboot te ontsnappen..


INTERNATIONAAL RECHT.

Sedert de eerste Haagse Vredesconferentie van 1899 heeft men gepoogd, met name van Britse zijde, te komen tot een verbod van het gebruik van onderzeeboten in de zeeoorlog.
Een Brits voorstel dienaangaande op de conferentie in 1899 werd niet aanvaard, terwijl op de 2e Haagse Vredesconferentie van 1907 geen bijzonder aandacht werd gegeven aan het probleem onderzeeboot. Ook tijdens de Conferentie van Washington van 1922 werd geen overeenstemming bereikt over een voorstel van groot-Brittannië tot een algemeen verbod van onderzeeboten, met name door verzet van de zijde van Frankrijk. Wel kwam een vage regeling tot stand omtrent het gebruik van onderzeeboten. Deze regeling is echter niet in werking getreden.
In 1930 kwam wel een bindende regeling tot stand, in deel IV van het Vlootverdrag van Londen.


Dit deel IV is overgenomen in een afzonderlijk Proces-verbaal van 6-11-1936 betreffende het optreden van onderzeeboten ten aanzien van koopvaardijschepen. Hierin werd bepaald dat onderzeeboten zich dienen te houden aan de regels van volkenrecht die gelden voor bovenwaterschepen. Dit hield, volgens het Proces-verbaal, in dat onderzeeboten, behalve in geval van aanhoudende weigering te stoppen of van feitelijk verzet, niet gerechtigd waren koopvaardijschepen tot zinken te brengen zonder dat passagiers en bemanning gelegenheid kregen in de sloepen te gaan.



Het enkele feit, dat passagiers en bemanning gelegenheid kregen in de sloepen te gaan werd hierbij niet voldoende geacht. In principe mogen onderzeeboten het doorzoekingsrecht uitoefenen.
Bij het uitbreken van WO-II was dit Proces-verbaal door 48 staten ondertekend, waaronder Groot-Brittannië, de Verenigde Staten, Nederland en België.

(De Shell-tanker ss Eulota na een torpedo aanval in het begin van WO-II.)

Het zwakke punt van bovengenoemde regeling was echter dat niets bepaald werd omtrent de bewapening van koopvaardijschepen.
Duitsland verdedigde dan ook de in WO-II de opvatting dat bewapende koopvaardijschepen in een bepaalde zone om Groot-Brittannië, zonder
waarschuwing tot zinken mochten worden gebracht met het argument dat het Proces-verbaal van 1936 niet gold voor bewapende koopvaardijschepen. De onbeperkte duikbootoorlog, die van Duitse zijde werd gevoerd, werd de Duitse admiraals Raeder en Dönitz door het Militaire Gerechtshof in Neurenberg niet als oorlogsmisdaad aangerekend, vooral ook door de bewapening en het gewapend escorte van de erdoor getroffen koopvaardijschepen.

De duikboot is voor de meeste mensen geen dagelijks gebruiksvoorwerp. Toch is de uitvinding wel degelijk van belang geweest voor het verloop van de wereldgeschiedenis. Als uitvinder van de duikboot wordt vaak de Nederlander Cornelis Drebbel genoemd, die vroeg in de 17e eeuw omstanders vol verbazing achterliet toen hij met zijn prototype onder het water van de Theems weg voer.






zaterdag 24 maart 2018

MARINIERS 'DE ZWARTE DUIVELS', VERLEDEN EN HEDEN. (4)

                

                   'QUA PATET ORBIS'

      'ZO WIJD DE WERELD STREKT'. (4)






ROTTERDAM EN 'ZWARTE DUIVELS'. 

Rotterdam en de mariniers hebben reeds sinds de zeventiende eeuw een band met elkaar, toen Rotterdam slechts een klein havenplaatsje was.
Als scheepssoldaten aan boord van de linieschepen en fregatten van de Admiraliteit van de Maze (Maas), die in Rotterdam zetelde, hadden zij al binnen de stadsmuren vertoefd.
Baron van Ghent, de eerste Korpscommandant, voerde het bevel over het linieschip 'Gelderland' waarmee hij onder De Ruyter in 1666 in zee stak. Zijn thuishaven was Rotterdam, omdat de 'Gelderland' een schip van de Admiraliteit van de Maze was.
Gedurende de 17e en 18e eeuw treffen we op deze wijze mariniers in de Maasstad aan.
In het voorjaar van 1817 werd Rotterdam officieel garnizoensstad van de mariniers. Kort na het herstel van de Nederlandse onafhankelijkheid in 1813 was de keuze als garnizoensstad voor de mariniers, heropgericht op aanraden van kolonel Cantzlaar, op Hoorn gevallen, als compensatie voor het vertrek van de oude marinewerf aldaar.
In 1815 al verhuisde men de bataljonsstaf naar Hellevoetsluis met het merendeel van de tropen. Ook Vlissingen en Nieuwendiep kregen hun wal detachement.


Sinds 1817 zijn de mariniers vrijwel niet meer weggeweest uit Rotterdam. Tot aan 1940 toe gold het als een mariniersbolwerk, waar altijd een zelfstandig opererende afdeling gehandhaafd bleef.
Met de opheffing van de marinewerf in Rotterdam in 1850 raakten de mariniers even buiten beeld, maar in 1869 na het sluiten van de marinewerf in Vlissingen kregen ze, op uitdrukkelijk verzoek van het toenmalige gemeentebestuur van Rotterdam, een nieuw vast onderkomen in de marinierskazerne aan het Oostplein. Het verzoek van het Gemeentebestuur  kwam naar aanleiding van het 'De Vletter Oproer' in de stad een jaar eerder. Rotterdam had namelijk op dat moment geen garnizoen.
Als er ongeregeldheden waren en de politie militaire bijstand nodig had, moesten militaire eenheden uit de omliggende gemeenten, zoals Den Haag, Gouda of Woerden gehaald worden. In 1927 volgde de Korpsleiding die met de instelling van de functie Chef van Korps mariniers in Rotterdam een vaste standplaats verwierf.

'DIE SCHWARZEN TEUVEL'.

(Rotterdam na het bombardement door de Duitse luchtmacht op 10 mei 1940)

In 1939 begon in feite de Tweede Wereld Oorlog. nazi Duitsland annexeerde Oostenrijk, viel Polen binnen en het Saargebied, andere landen zouden snel volgen. Dit leidde op 3 september 1939 tot een oorlogverklaring aan Duitsland door het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk.
Nederland verklaarde zich, net als in de Eerste Wereld Oorlog neutraal.
In mei 1940 vielen de Duitse troepen Nederland binnen en kwam er een einde aan de neutraliteit.
De strijd barstte los aan de grens, bij de Grebbeberg en rond de steden Den Haag, Dordrecht en Rotterdam. Strategisch van belang voor de Duitsers was het in handen krijgen van de Maasbruggen van Rotterdam.


In de vroege ochtend van 10 mei 1940 landden aan weerszijden van de Maasbruggen twaalf watervliegtuigen met ongeveer 120 Duitse soldaten die zich naar strategische punten bij de Maasbruggen begaven. Niet veel later kregen zij steun van Duitse parachutisten die het vliegveld Waalhaven wisten te veroveren. De chaos was groot door een onduidelijk bevelstructuur, maar al vrij snel kwamen de Nederlandse tegenactie.
De Duitsers in het noordelijke bruggenhoofd werden kort na hun aankomst teruggedrongen en ze leden aanzienlijke verliezen.
Dezelfde dag werden de Duitse stellingen onder vuur genomen door twee Nederlandse marineschepen, de TM51 en de Z5. De TM51 werd bij een Duitse luchtaanval buiten gevecht gesteld.
OM het verzet te breken bombardeerden Duitse vliegtuigen het centrum van Rotterdam. Het verzet hield stand en op 13 mei werd besloten een tegenaanval uit te voeren zodat de Duitse 9e Pantserdivisie niet de Maasbruggen over zouden steken. Hierbij kwamen de mariniers in actie en wisten ondanks verliezen de Duitse opmars tegen te houden.

Ook bij Dordrecht leden de Duitsers zware verliezen. De opmars naar Den Haag kwam volledig stil te liggen.
Hierdoor nam het Duitse opperbevel het besluit door een tactische bombardement de verdediging te breken.
Door Göring en Kesselring werd de Luftwaffe anders geïnstrueerd en voerde deze op 14 mei een oppervlakte bombardement uit, waardoor brand ontstond die door de sterke wind zich snel kon uitbreiden.
Het psychologische effect was enorm en dat droeg bij tot een snelle overgave van de stad om nog meer burgerslachtoffers te voorkomen. Een feit was zeker, de gevechtsacties van de mariniers in hun donkerblauwe uniformen, zwartgeverfde gezichten en standvastigheid, dwongen bij de Duitser respect af.

(De laatste mariniers geven zich over.)

Het is nooit zeker geworden, of de mariniers de bijnaam 'Die schwarzen teufel' (De Zwarte Duivels)  van de Duitsers hebben gekregen, of dat het gegroeid is uit de fantasie die uitgroeide tot mythische proporties.
Aan Nederlandse zijde vielen 185 doden tegen 123 doden aan de Duitse zijde. Hierbij zijn geen burgerslachtoffers meegerekend.

Nederland capituleerde op deze 14 mei 1940 en zou pas in 1944/45 door de Geallieerden bevrijd worden.

HEDEN.

Tijdens de strijd in de meidagen van 1940 groeide de sympathie van de Rotterdammers voor 'hun' mariniers wegens de heldhaftige wijze waarop de 'zwarte duivels' zich inzetten bij de gevechten om de Maasbruggen en de verdediging van de stad.
Vanaf dat moment hebben de stad Rotterdam en de mariniers iets met elkaar.

Ieder jaar op 10 december op de verjaardag van het Korps, opgericht in 1665, vindt bij het monument 'De Marinier' de dodenherdenking plaats. Hierbij worden alle gesneuvelden mariniers, waar ter wereld ook omgekomen, herdacht.
De commandant van het Korps legt een krans bij het monument, waarna een detachement actief dienende en oud-mariniers een defilé lopen door het centrum van de stad.
De Marinierskapel de Koninklijke Marine verzorgt de muziek.



                                                  'THE LAST POST'.



vrijdag 23 maart 2018

MARINIERS 'DE ZWARTE DUIVELS', VERLEDEN EN HEDEN. (3)


                'QUA PATET ORBIS'

     'ZO WIJD DE WERELD STREKT'. (3)






DE TWEEDE WERELDOORLOG.                                                      

In de organisatie was inmiddels enige verandering gekomen.
In 1933 besloot men in geval van mobilisatie één of meer bataljons marinetroepen samen te stellen uit overcompleet dienstplichtig personeel onder leiding van getraind marinekader.
Deze 'L-Marinetroepen' oefenden regelmatig en hebben tussen 10 en 17 mei 1940 zeer goed werk verricht, voornamelijk in Zeeland. 
Bij de verdediging van Rotterdam tegen de Duitse invallers speelden de mariniers een hoofdrol. De medio 1941 opgerichte Marine Bewakings Afdeling (MBA) Nederlands Oost-Indië, vertoonde grote overeenkomst met de Marinetroepen.
Twee compagnieën mariniers uit de Goebengkazerne en twee MBA compagnieën vormden samen het Marine bataljon dat bij Kertosono met de Japanse overvallers slaags raakte.

(Schilderij Slag op de Javazee.)

De detachementen mariniers aan boord van de kruisers Hr. Ms. Java en De  Ruyter gingen in de slag op de Javazee met hun schepen strijdend ten onder.

Tijdens de WO-II werd het Korps mariniers op een nieuwe leest geschoeid. Op 17 mei 1943 gaf de minister van Marine, in ballingschap in Londen, het groene licht voor een gevechtseenheid van ruim 5.000 man, bestaande uit een staf, drie infanteriebataljons, een afdeling artillerie, een tankafdeling, een afdeling zware ondersteuningswapens, een verbindingsafdeling en verschillende verzorgingseenheden. 

(Mariniers in opleiding in Camp Le Jeune in de VS.)

De organisatie en uitrusting was gestoeld op de ervaringen van het Amerikaanse Korps mariniers dat in de Stille Oceaan tegen de Japanners vocht en zeer tot de verbeelding van de Nederlandse mariniers sprak.
Deze nieuwe eenheid, de Mariniersbrigade, werd in de Verenigde Staten opgeleid en diende drie maanden na het beëindigen van de vijandelijkheden in Europa gereed te zijn om aan de strijd tegen Japan deel te nemen. Reeds in 1943 werden zoveel mogelijk mariniers die nog in het vrije westen waren naar de Amerikaanse mariniers opleidingen gestuurd. Deze 250 man moesten dan de recruten opleiden die na de bevrijding van Nederland als oorlogsvrijwilliger bij het Korps in dienst zouden komen.

Tegelijkertijd werden er nog ruim 100 mariniers uitgeleend aan de prinses Irenebrigade. Zij vormden de kern van één van de drie infanterie-gevechts-compagnieën en landden begin augustus 1944 in Normandië waarna zij deelnamen aan de strijd tegen de Duitsers tot op Nederlands grondgebied.





NA DE TWEEDE WERELD OORLOG IN DE OOST.

Na de Japanse overgave in augustus 1945 was de noodzaak voor een Nederlandse bijdrage aan de strijd tegen Japan met een mariniersbrigade weggevallen.
Een nieuwe taak diende zich aan in de vorm van herstel van het Nederlands gezag in Indië waar op 17 augustus 1945 Soekarno de republiek Indonesië had uitgeroepen.
Van de Amerikanen kon niet verwacht worden dat zij meehielpen de oude koloniale relatie van vóór de oorlog te herstellen. De steun aan de Brigade die in het Amerikaanse Camp Le Jeune oefende en uitgerust werd, hield dan ook op. De Brigade vertrok naar Nederlands-Indië, waar zij pas in maart 1946 na een verblijf op Malakka door de Britten werd toegelaten.



Na de oorlog hadden de Japanners Indië in een ontredderde situatie achtergelaten. Daar poogden Britse troepen de orde op zaken te stellen, waarbij zij hulp van de Nederlanders aanvankelijk mondjesmaat toestonden. Het liefst hadden ze Indië bij hun kolonies gevoegd, zoals ze met Ceylon hadden gedaan.
Een in december 1945 gedebarkeerd mariniers-infanteriebataljon en de Marine Bewakings Afdeling, die kort na de val van Japan in Batavia weer was opgericht, hebben in die chaotische maanden veel goed werk geleverd.
De mariniers stelden zich te weer tegen geregelde en ongeregelde troepen van de republiek Indonesië. Ondanks de onderhandelingen tussen Nederland en de nieuwe Republiek, die moesten leiden tot een Nederlandse-Indonesische Unie, overheerste aan de Nederlandse zijde het streven naar een herstel van de vooroorlogse verhoudingen. Dit leidde tot een groot aantal incidenten tussen de Nederlandse en Indonesische troepen.

(Een van de vele wervingsposters uit die periode.)


Het Korps mariniers bereikte in deze periode zijn grootste sterkte van ruim 13.000 man, waarvan 5.000 voor de Brigade. 
Deze aantallen werden bereikt door in eerste instantie oorlogsvrijwilligers (OVW-ers) aan te trekken uit bevrijd Nederland. Wat later werden zij aangevuld met mariniers-zeemilicien, dienstplichtigen die bij het Korps hun dienstplicht wilden vervullen.

In juli 1947 begon, in het kader van de Eerste Politionele Actie, één van de grootste landingsoperaties die ooit door de mariniers is uitgevoerd. De Brigade landde op twee punten op Oost-Java, bij Pasir Poetih en in de Meneng Baai, en stootte daarop snel door tot in het binnenland, gesteund door het eigen genie-bataljon. Hoewel militair gesproken de actie een succes was, moest op last ven de veiligheidsraad van de Verenigde Naties de strijd gestaakt worden. Omdat op politiek gebied geen overeenstemming werd bereikt, begon de Mariniersbrigade in afgeslankte vorm in december 1948 aan een Tweede Politionele Actie die militair bezien aan de opdracht beantwoordde, maar in politiek opzicht geen internationale steun kreeg.


De landingen werden deze keer uitgevoerd door twee bataljons bij Glondon. Onder druk van de VN en door toedoen van de VS moest de actie worden gestaakt.
De Nederlandse regering moest uiteindelijk instemmen met de onafhankelijkheid van de Republiek Indonesië, die op 27 december 1949 door Koningin Juliana met haar handtekening werd bekrachtigd.
Inmiddels was de bestaansgrond en de noodzaak voor de brigade weggevallen. De OVW-ers en de miliciens wier diensttijd verstreken was, moesten naar Nederland terug keren. Daardoor was het onmogelijk geworden de Brigade op volle sterkte te handhaven. Zij werd op 7 juli 1949 door vice-admiraal A.S.Pinke eervol opgeheven. het Korps werd daarna gereorganiseerd en toegerust voor nieuwe vredestaken. Op dat moment hadden 263 Mariniers hun leven gegeven in de strijd in Nederlands-Indië.


De mariniersbrigade is na opheffing vervangen door een Amphibisch Bataljon. Delen van dit bataljon reisden spoedig af naar Nederlands Nieuw-Guinea, waar zij vanaf de jaarwisseling van 1949-1950 beveiligingstaken op zich namen.
In de jaren vijftig, na de Nieuw-Guinea crisis liep de sterkte van het Korps terug van 4.000  naar 3,400 man. 
In de vergadering van de VN van 24 september 1963 stelde de Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken een contingent mariniers, op verzoek van de VN en na goedkeuring van de Nederlandse regering, beschikbaar voor VN taken.


IN VREDESTIJD.


Het huidige Korps bestaat uit snel inzetbare amfibische gevechtsgroepen, die in alle klimeten zijn getraind, van het winterse Noorwegen in de bergachtige streken tot het tropisch junglewoud in Zuid-Amerika. Verder heeft de organisatie een Bijzonder Bijstandeenheid, welke is opgericht in 1973, na aanleiding van de gijzeling van deelnemers aan de Olympische Spelen in Munchen. Omdat Nederland lid is van de NAVO, moeten de mariniers in internationaal verband kunnen opereren.
Mariniers kom je tegen in alle rangen. Het Korps is dan ook in al zijn facetten een keurkorps te noemen, wat een groot aantal positieve aspecten heeft.


(Het vaandel van het Korps Mariniers.)

De samenbindende en vormende factoren voor het Korps kunnen we als volgt samenvatten:
* het Korps is homogeen; alle leden kunnen hetzelfde werk doen en hebben de zelfde basisopleiding doorlopen. Dat kweekt teamgeest.
* het Korps is veelzijdig; de leden rouleren langs diverse specialisaties en opleidingen. Dan ben je van alle markten thuis.
* het Korps is degelijk; toelatingseisen zijn hoog en de cursussen veeleisend; dat leidt tot vakmanschap.
* het Korps is solidair; je staat er nooit alleen en je kan altijd terugvallen  op de buddy. Dat geeft zekerheid. 
* het Korps is aantrekkelijk; je kan er een prima carrière opbouwen. Bijvoorbeeld als paracommando of kikvorsman.
* het Korps is internationaal, je komt overal in de wereld en je vaart mee op de vloot en op je eigen schip. Daar wordt je bereisd van.
* het Korps is tenslotte uitdagend, afwisselend, flexibel en slagvaardig. Daar leer je afzien.



Een marinier is en blijft een zeesoldaat. Draagt zijn eigen wapen en uitrusting, springt zo nodig in zee en rent door de branding naar het land, om een bruggehoofd te vormen en zich te handhaven, samen met zijn collega-zeesoldaten.


                                                                  (Zie vervolg deel 4.)















donderdag 22 maart 2018

MARINIERS 'DE ZWARTE DUIVELS', VERLEDEN EN HEDEN. (2)


                 'QUA PATET ORBIS'

      'ZO WIJD DE WERELD STREKT'. (2)






EEN NIEUW BEGIN OVERZEE.


In 1763 besloten de Staten-Generaal een expeditieleger te sturen naar Zuid-Amerika. In de Hollandse kolonie Berbice was een slavenopstand uitgebroken.


BERBICE.

Berbice was een Nederlandse kolonie, aan de noordkust van Zuid-Amerika. gelegen aan de rivier  Rio Berbeci, met als hoofdstad Nieuw-Amsterdam. De kolonie werd in 1627 gesticht door de Zeeuwse koopman Abraham van Peere. In 1796 werd het gebied door de Britten veroverd en in 1831 werd het met de twee inmiddels Britse kolonies Essequibo en Demarara samengevoegd tot Brits-Guiana. Sinds 1966 een zelfstandige staat.


Kolonel De Salve stelde uit andere infanterie-regimenten een regiment van 600 vrijwilligers samen en vertrok naar Berbici om de opstand de kop in te drukken. Zijn succes, de snelle inzetbaarheid van troepen een het andere einde van de wereld, werd aanleiding het teruggekeerde Regiment als marineregiment in zijn volle omvang aan te houden. De mariniers hadden nu twee taken gekregen:
dienst op schepen van de vloot en uitvoering van expedities over zee.

( Een marinier uit het regiment van kolonel Fourgeoud.)


In 1772 was het weer zover. Een tweede regiment van kolonel Fourgeoud, werd naar Suriname gezonden om ook daar een slavenopstand te beteugelen. Maar nu duurde het vijf jaar voor de rust was weergekeerd en het regiment naar huis kon.


In 1781 namen de mariniers fanatiek deel aan de Slag bij de Doggersbank, in de noodlottig verlopen Vierde Engelse Oorlog. In 1784 waren de mariniers ingescheept op het eskader dat de zieltogende Verenigde Oost-Indische Compagnie in de Oost-Indische wateren te hulp kwam.
Bij de inval van de Fransen in 1793 vochten de beide mariniersregimenten, inmiddels regiment Douglas en regiment Westerloo geheten, in Brabant en Zeeland tegen de Fransen.
Tijdens de Bataafse Republiek werden zij opgedeeld en samengevoegd met de infanterieregimenten die uiteindelijk met Napoleon naar Rusland marcheerden en nooit meer terugkwamen.


(Een officier van de Hollandse Brigade met een sjerp.)

Een aantal officieren wenste niets meer met de Fransen te maken te hebben en liet zich pensioneren of meldde zich bij de Prins van Oranje in Osnabrück en kwam vandaar bij de Hollandse Brigade in Engeland terecht.
Bij de nieuwe vlootorganisatie bleven losse detachementen aan boord van de schepen bestaan onder leiding van een 'Lieutenant de Marine'.
IN 1797 waren dat er dertig. Bij een besluit van het Uitvoerend bewind werd op 20 maart 1801 een nieuw 'Corps mariniers' opgericht.
Op 6 april 1802 werd er al gereorganiseerd en een groot gedeelte afgesplitst om als 22e en 23e bataljon Jagers naar Kaapstad te worden gezonden. Naast het nog steeds bestaande 'Corps Mariniers' werd op 14 augustus 1806 nog een 'Korps Koninklijke Grenadiers van de Marine' opgericht, een elite eenheid van de marine, waartoe de mariniers behoorden. Het was echter geen marinierseenheid. 


 EEN GEHEEL NIEUWE START.



Nadat Holland in 1813 weer onafhankelijk was geworden en nadat Willem I als soevereine vorst naar Nederland was gehaald, maakte men ernst met de opbouw van een Nederlandse krijgsmacht.
Daartoe aangezet door kapitein ter zee Cantzlaar, richtte de vorst op 6 februari 1814 een mariniersbataljon op dat aanvankelijk te Hoorn werd gelegerd.
Gedurende de 19e eeuw schommelde de sterkte van het Korps tussen de 1.500 en 2.000 man. Zij waren verdeeld over verschillende detachementen aan boord van de Nederlandse oorlogsschepen.
Het arbeidsterrein lag voornamelijk in Nederlands-Oost-Indië. Daar werden ontelbare acties en landingen uitgevoerd in de lange strijd die gevoerd werd om de Archipel gaandeweg onder Nederlands gezag te plaatsen. De acties culmineerden in de expedities naar Atjeh in 1873 en 1874, die de jarenlange strijd tegen de Sultan van dit gebied inluidden. Een eenheid mariniers van ongeveer 660 man vormde de derde en vierde compagnie van het 'Tweede Bataljon  Infanterie' van het Indische leger, het zogenaamde keurbataljon.
Tot aan de uiteindelijke pacificatie van de Archipel in 1908 droegen de mariniers, door het uitvoeren van landingen en het vormen van bruggehoofden, hun steentje bij aan de Nederlandse machtsontplooiing.

ORDE HANDHAVING ELDERS OP DE WERELD.

Tot aan de vooravond van de WO-II leidden de mariniers een onzeker bestaan tussen dreigende opheffing en opzienbarende acties.
Gedurende de periode 1900 en 1940 leek een aantal reorganisaties net einde van het Korps in te luiden. Dit stond in schrille tegenstelling tot de activiteiten die eenheden van het Korps ten toon spreidden om de vrede te handhaven en die alom instemming en lof oogsten.

(Japanse troepen in  stelling in Peking.)

CHINA.

(Nederlandse mariniers in Peking. 1920.)

In China maakten eind negentiende , begin twintigste eeuw Westerse mogendheden en Japan de dienst uit. Zij hadden zich veel invloed verschaft ten kostte van de zwakke Chinese regering.
Chinese groepen die zich van deze vreemde overheersers en het eigen Manchu-bewind wilden ontdoen, kwamen in opstand in 1899.
De Europese machten, Engeland, Frankrijk, Duitsland en Rusland, bijgestaan door Japan en de Verenigde Staten van Amerika, stuurden troepen om de rebellie te onderdrukken.
De ambassades en gezantschappen  van andere mogendheden moesten bewaakt worden tegen gewelddadige acties van een organisatie die zichzelf de 'Orde van de Literair Patriottische Harmonieuze Vuisten' noemde. Vandaar dat deze groep wel spottend de 'Boksers' werden genoemd.
Ze poogden met hen rebelse acties, de Boksersopstand, alle westerlingen uit hun land te verdrijven.
De bewaking van het Nederlands gezantschap in Peking werd opgedragen aan een permanente wacht van mariniers. Zij deden daar dienst tussen 1900 en 1923. Als de Nederlandse gezant in deze periode een officieel bezoek moest afleggen, werd hij steevast begeleid door  vijf mariniers op kleine Mongoolse ponies. De 'Boksersopstand' is later enigszins geromantiseerd onder de titel; '55 dagen
in Peking'.

CURAÇAO.

(Wisselen van de wacht voor het Gouverneurs Paleis door mariniers in 1928.)

In 1928 stelde een ander voorval het snelle interventievermogen van de mariniers op proef.
Op 8 juni van dat jaar deed een Venezolaanse avonturier, Urbina, een onverhoedse aan val op Fort Amsterdam op Curaçao, waar hij de gouverneur gijzelde en de wapenvoorraad roofde. Op dat moment was er geen Nederlands marineschip in de West aanwezig en was er geen detachement mariniers aanwezig op de eilanden.
Onmiddellijk vertrok torpedobootjager Hr. Ms. Kortenaer uit Den Helder. Bij Hoek van Holland werd een detachement mariniers, dat per sleepboot naar buiten was gekomen, aan boord genomen en binnen nog geen 24 uur was men op weg naar de West. Wat later volgde het pantserschip Hr. Ms. Hertog Hendrik met de rest van de compagnie mariniers. Sedert die tijd is er altijd een 'Antillenschip'en een eenheid mariniers in de West gestationeerd geweest.

SAARGEBIED.

Geheel anders van karakter was de deelnamen aan het internationaal politieleger dat in 1934 en 1935 toezicht moest houden op de Volksstemming in het Saargebied.
Het Saargebied stond na de WO-I, waarin Nederland neutraal was, gedurende 15 jaar onder beheer van de Volkenbond. Na deze periode zou m,en in een volksstemming kiezen voor de aansluiting bij Frankrijk of Duitsland of een 'Status Quo', dat wil zeggen handhaving van het Volkenbond Bestuur. Door vooral Duitse Nationaal Socialistische agitatie liepen de politieke spanningen in het gebied hoog op en werden er aanslagen gepleegd. De Volkenbond besloot in te grijpen en de orde met behulp van buitenlandse troepen tot en met de stemming te handhaven.
Nederland deed mee met een contingent van 200 mariniers en een sectie van de motordienst van de Koninklijke Landmacht. De mariniers hebben hun taak serieus opgepakt. Zij bleken in staat zich zodanig in te leven en aan te passen aan de plaatselijke omstandigheden dat zij daadwerkelijk konden ingrijpen als het dagelijkse leven of de juiste uitvoering van de volksstemming werd verstoord.
Zij hebben hiervoor internationaal veel erkenning gekregen. Ook de vaderlandse pers uitte zich in lovende woorden over hun optreden.


                                                                 (Zie vervolg deel 3.)

dinsdag 20 maart 2018

MARINIERS 'DE ZWARTE DUIVELS',VERLEDEN EN HEDEN. (1)

     

           'QUA PATET ORBIS'.

    'ZO WIJD DE WERELD STREKT'. (1)






MARINIER.

Een marinier is een militair van de zeemacht die in het bijzonder is opgeleid en uitgerust voor het uitvoeren van landingsoperaties en het gevecht te land.
In bijna alle marines die over mariniers beschikken zijn deze ondergebracht in een apart korps.
In het bijzonder de VS beschikt over grote mariniers verbanden, die tot grootte van een divisie zijn georganiseerd. Deze hebben in de WO-II een overheersende rol gespeeld in de strijd tegen Japan.
Bij de Britse marine treden zij vooral op als commando's. Detachementen van mariniers dienen voorts aan boord van oorlogsschepen en zijn met bijzondere taken belast, zoals het geven van instructie aan het marinepersoneel in sport, excercitie en gebruik van handvuurwapens.
Mariniers kunnen ook worden opgeleid tot infanterist, kikvorsman, hulpduiker, parachutist en kanonnier.

DE VLOOT VAN DE REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN.




De republiek der Zeven Verenigde Nederland, links de vlag en rechts het staatswapen, speelde in de zeventiende eeuw een belangrijke rol. het was het land met waarschijnlijk de grootste handels- en visserijvloot. Een belangrijke bron van inkomsten via de zeeën verkregen. De zee fungeerde als transportweg en als voedselbron. Grotere zeevarende naties als Frankrijk, Spanje, Portugal en Engeland, benijden de kleine Republiek om haar leidende handelspositie over de wereld. Vaal probeerde men in gewapende strijd de macht van de Republiek te breken en de handels- of vissersschepen te veroveren. Deze machtsstrijd had oorlogen tot gevolg en die werden dan ook voor een deel op zee uitgevochten.

( 'Jonge staande zeesoldaat'. Rijksmuseum.)

De zeilende oorlogvloten bestreden elkaar eerst met hun geschut. Daarna kwamen de schepen zo dicht bij elkaar dat ze geënterd konden worden.
Dan sprong 'het volk', de bemanning, over op het vijandelijke schip en ontstond een gevecht van man tegen man. tot de bevelvoerende officier was gesneuveld of zich overgaf.
De matrozen, de bemanning, die veelal van de handels- en visserijvloot kwamen, waren geoefend in het wenden en keren van schepen. De kanonniers die voortreffelijk met het geschut konden omgaan, waren geen infanteristen en dus ook niet geoefend in een man tegen man gevecht.
Dit bleek in vele zeeslagen die in die tijd werden gevoerd, dan ook een zwakke plek. Men had aan boord zeer goede zeelieden, maar het waren daarmee zeker geen goede soldaten!
 Het was de opperbevelhebber van de vloot, luitenant-admiraal jonkheer Phillips van Dorp, die besloot in 1627 duizend soldaten over de schepen van zijn vloot te verdelen, om tijdens het entergevecht, het soldatenhandwerk van de matrozen over te nemen. Zij waren de voorlopers van de mariniers!

In 1648 kwam er een einde aan de Tachtigjarige Oorlog tussen de Republiek en Spanje. Dat betekende het einde van een lange kostbare strijd voor beide partijen.
Zoals na iedere oorlog werden onmiddellijk grote delen van het leger en de vloot ontslagen, om financiële redenen, zo verdwenen dus ook de zeesoldaten van het toneel.
De opheffing bleek echter van korte duur te zijn. Al in 1652 maakte de volgende tegenstander zijn opwachting voor de zeegaten van de Lage Landen: de Eerste Engelse Oorlog brak uit om de macht ter zee.
De oorlog begon goed voor de Republiek met een aantal gewonnen zeeslagen in 1652. Maar door overwinningen van de Engelse admiraals Blake, Monk en Deane in de Driedaagse Zeeslag in het voorjaar van 1653 kon de Hollandse en Zeeuwse kust geblokkeerd worden. Bij gebrek aan enigszins geoefende zeesoldaten werden lichtingen van het landleger aan boord gebracht. Mede hierdoor boekte Maarten Harpertszoon Tromp in augustus 1653 een krappe overwinning in de beslissende Slag bij Terheijde. 


(Maarten Harpertszoon Tromp.)


Het optreden van de ingescheepte nieuwbakken scheepssoldaten stelde echter ernstig teleur. Dit werd veroorzaakt doordat de soldaten veelal zonder kader aan boord waren gekomen en aan boord eigenlijk niemand met hen bemoeide, laat staan de leiding op zich nam, waardoor er weer conflicten met de vaste bemanning ontstonden.
De grootste boosdoener was echter de zeeziekte! Het gros van de soldaten lag voor pampus in het vooronder. Tot overmaat van ramp sneuvelde Tromp in deze zeeslag.

Toen in 1664 een tweede oorlog met Engeland dreigde, plaatsten de Staten-Generaal 4.000 infanteristen van het Staatse leger, de landmacht van 17e en 18e eeuw, op de schepen van de vloot en noemden dit het "corps de marine". In de eerste zeeslag van de Tweede Engelse Oorlog (1665-1667), bij Lowestoft op 13 juni 1665, leed de Staatse vloot een forse nederlaag.
Er werden echter een paar wijze lessen geleerd:
1. Bij het samenstellen van een oorlogsvloot moest men geen koopvaarders meer inhuren zoals tot dan in grote aantallen was gedaan. Op het beslissende moment van een zeeslag werden de gezagvoerders beducht voor hun eigen hachje of het behoud van hun schip en lieten het afweten.
2. Ook diende de vloot eerst samen te oefenen, dat was ook nooit eerder gebeurd.
3. De soldaten moesten onder het gezag van hun eigen kader blijven, officieren en onderofficieren moesten dan ook mee aan boord.
4. De soldaten moesten zeebenen hebben of anders gezegd moesten reeds gevaren hebben.


DE OPRICHTING.


Midden augustus 1665 dienden de Raadspensionaris Johan de Witt (links), die las regeringsvertegenwoordiger met luitenant-admiraal Michiel de Ruyter (rechts) had gevaren en de admiraal zelf, een conceptresolutie over het regiment zeesoldaten bij de Staten-generaal in.
De Witt en de Ruyter moesten hun ideeën nog mondeling toelichten, maar daarna kon de resolutie van 10 december 1665 het 'Regiment de Marine' worden opgericht.
Een vast regiment bevaren soldaten, in betaling bij de Staten-Generaal en niet bij de Admiraliteiten, toegerust voor de dienst ter zee! Werd er niet gevaren dan lagen zij in garnizoen in de 'zeeplaatsen', dus direct bij de hand als de vloot werd uitgerust.


(Een musketier.)

De staatsman en de vlootvoogd bleken de uitgangspunten van hun 'corps' zo ijzersterk geformuleerd te hebben dat ze nu nog steeds van kracht zijn!
Zo is 10 december nog steeds de verjaardag van het Korps mariniers.
Als eerste commandant van het regiment mariniers, dat uit negentien compagnieën zou bestaan, werd benoemd kolonel Willem Joseph, baron van Ghent.

De compagnieën werden uitgerust met 'moderne' wapens.
De mariniers ontvingen de bedrijfszekere musketten met vuursteensloten, die ook bij nat weer en op zee te gebruiken waren. Ze kwamen in plaats van de verouderde typen die nog met een lont moesten worden afgevuurd en natte lonten branden niet.

TOCHT NAAR CHATHAM EN VERDERE INZET.

In juni 1667 nam het regiment mariniers deel aan de beroemde 'Tocht naar Chatham' op de rivier Rochester, bij de Engelsen bekend onder de naam 'Battle of Medway'.
Opperbevelhebber was admiraal De Ruyter.
Het voorste eskader dat de rivier daadwerkelijk opvoer, en al het werk moest doen, stond onder bevel van de commandant van het mariniersregiment, kolonel Van Ghent, die inmiddels tot luitenant-admiraal was bevorderd.

De mariniers bouwden van meet af aan een reputatie op van betrouwbaarheid en onmisbaarheid.
Waren er in  1665 nog maar 2.000 man, tijdens de Tweede Engelse Oorlog waren er al twee regimenten en nog vele losse compagnieën met een totale sterkte van 5.000 man.

(De Oude Hollandse Waterlinie.. Het donkere gebied werd onderwater gezet. Het oranje kruis geeft een schans of fort aan. De blauwe pijlen aanvallen van de Franse troepen in 1672.)

Nadat enige acties ter zee het gevaar van een Engelse landing op onze kust was verdwenen, werden ter ondersteuning van het zwakke Staatse Leger de mariniers en matrozen ingezet bij de verdediging van de Hollandse Waterlinie. Zij trokken daarbij met succes op tegen de Franse troepen van Lodewijk de 14e, die de Republiek in 1672 waren binnengevallen. Het gevaar dat de vijand zou doorstoten tot in het hart van Holland was groot en aan onder andere de mariniers werd de moeilijke taak toevertrouwd om de Fransen de doortocht door het ondergelopen gebied te beletten.
Hier was het dat de mariniers van kolonel Palm van zich deden spreken door de herovering van de vesting Naarden.
Van Palm had Van Ghent opgevolgd die sneuvelde in de zeeslag bij Solebay op 7 juni 1672. Palm zelf raakte in de slag bij Seneffe op 11 augustus 1674 zwaar gewond en stierf in Bergen/Mons op 19 augustus 1674.

NAAM REGIMENT, BETALING EN VREDESTIJD.

De regimenten werden meestal genoemd naar de naam van de commandant/eigenaar van het betreffende regiment. Zoals bijvoorbeeld; het regiment Palm of het regiment Fourgeoud.
Vanouds waren het de compagniecommandanten die een contract met de Staat hadden.
De Staat betaalde aan de compagniecommandant de salarissen voor iedere man en de kosten voor kleding, bewapening, transport en onderdak.
De compagniescommandant moest als een soort zelfstandige ondernemer zijn compagnie dan verder zelf onderhouden. Deed hij dit zuinig dan kon hij de winst in eigen zak steken. Zat de Staat echter krap bij kas dan moesten de commandanten wel de salarissen en degelijke voorschieten.
In vredestijd werden de meeste soldaten naar huis gestuurd en bleven er slechts kernen van regimenten over. 


In tijden van oorlog of wanneer er in het buitenland moest worden opgetreden, zoals in Spanje tijdens de Spaanse Successieoorlog (1702-1714), dan werden de regimenten zo snel mogelijk weer op sterkte gebracht.
Tijdens deze oorlog waren er zelfs drie regimenten mariniers die samen met de Engelse mariniers in 1704 Gibraltar hebben veroverd.
Hoeveel troepen er opgetrommeld werden hing af van de behoefte en de financiële draagkracht van de Staten-Generaal.
Na de Vrede van Utrecht in 1713 liep de omvang van de drie regimenten terug tot de vredessterkte van zo'n 600 man. De Republiek speelde als zeemogendheid geen rol meer op het internationale politieke vlak. Ook het laatste regiment, dat detachementen leverde aan de weinige schepen die de vloot nog had, werd in 1745 opgeheven.


                                                                (Zie vervolg deel 2.)